027 RIC Bijbelse Artikelen: Geroepen bij naam: "Maria!"
027 RIC- Bijbelse Artikelen Geroepen bij naam: "Maria!" 25-04-2025
Johannes 20:16 Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; dat betekent: Meester.
Nu Pasen achter ons ligt en we uitkijken naar Hemelvaartsdag, waarop we herdenken dat Christus is opgevaren, staan we stil bij Johannes 20. In Johannes 20, lezen wij in vers 1 dat Maria Magdalena een leeg graf aantrof zonder haar Heere. Ze waarschuwt Petrus en de geliefde discipel. Die zien de doeken liggen, met de zweetdoek apart opgerold. De geliefde discipel ziet en gelooft, al begrijpen zij (Petrus en Johannes) nog niet dat Jezus volgens de Schrift moest opstaan uit de dood. Daarna keren zij terug naar huis.
Johannes vertelt dat Maria Magdalena bij het graf achterblijft. Zij blijft staan, buiten het graf, en zij huilt. Haar huilen is niet slechts een uiting van emotie, maar onthult haar diepe verbondenheid met de Heere Jezus en haar pijn over Zijn afwezigheid. Maria huilde omdat ze Jezus niet meer zag. Maar geloof is juist vertrouwen in wat je niet kunt zien. Haar liefde keek nog met haar ogen, maar haar geloof moest nog wakker worden. Terwijl ze huilt, buigt ze zich opnieuw naar binnen. Misschien hoopte ze iets te ontdekken over wat er met Jezus’ lichaam gebeurd was.
Wanneer Maria in het graf kijkt, ziet zij twee engelen zitten op de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen, één bij het hoofdeinde en één bij het voeteneinde. De engelen laten zien dat het graf niet zomaar leeg is, maar juist vol van betekenis vanuit de hemel. Hun witte kleren laten zien hoe heilig en rein de gebeurtenis is: Jezus is opgestaan en dat is iets wat alleen God kan doen.
Opmerkelijk is de houding van Maria. Ze schrikt niet en vlucht niet. Haar verdriet is zo diep dat zelfs de verschijning van engelen haar niet uit haar rouw haalt. De engelen spreken haar aan met de vraag: “Vrouw, waarom huilt u?” Geen verwijt, maar een zachte uitnodiging tot nadenken. Maria beseft nog niet wat ze ziet en begrijpt nog niet wat ze weet. Haar antwoord is eenvoudig en oprecht: “Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben.” Haar woorden tonen liefde en verbondenheid. Ze noemt Hem “mijn Heere”, ook nu Hij weg is. Toch begrijpt ze de opstanding nog niet. Voor haar is Jezus’ lichaam verdwenen. Haar hart zoekt, maar haar ogen zijn nog gesloten voor de werkelijkheid van Pasen.
Maria mist Hem, maar noemt Hem nog steeds: “mijn Heere.” Dat is het kenmerk van genade: Hem niet kunnen missen, ook als je Hem niet ziet. Zulke zoekende liefde laat de Heere niet los. Kent u dat zoeken? Dat verlangen naar Hem?
Na haar antwoord aan de engelen keert Maria zich om en ziet Jezus, maar zij herkent Hem niet. De tekst noemt geen reden, wat veelzeggend is. Haar ogen zijn open, maar haar hart is nog vol verdriet en zoeken. Zoals vaker in de Schrift openbaart de Heere Zich niet meteen, maar op Zijn eigen tijd en wijze.
Jezus spreekt haar aan met dezelfde woorden als de engelen: “Vrouw, waarom huilt u?” en voegt eraan toe: “Wie zoekt u?” Deze vraag raakt haar dieper. Ze zoekt Hem nog als gestorvene, iemand die ze wil verzorgen en begraven. Ze beseft niet in welke werkelijkheid ze zich bevindt. Dat ze denkt dat Hij de tuinman is, toont dat ze Hem niet verwacht. Ze leeft nog in het duister van Goede Vrijdag, niet in het licht van Pasen.
Haar antwoord is nederig en vol toewijding. Ze spreekt Jezus met respect aan en wil zelfs Zijn lichaam meenemen, een teken van grote liefde maar ook van onwetendheid. Ze wil zorgen, terwijl Hij gekomen is om te verlossen. Maria zoekt oprecht, maar nog in het oude. Christus Zelf zal haar bevrijden uit dat zoeken, niet door uitleg, maar door Zijn stem.
‘Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; dat betekent: Meester (Johannes 20:16)’
In dit vers vindt de ommekeer plaats. Maria heeft gezocht, gehuild, gekeken en gesproken, maar zonder Hem te herkennen. Dan spreekt Jezus één woord: haar naam. “Maria.” Dat ene woord opent haar ogen, haar hart en haar verstand. Geen uitleg of teken, maar de stem van de Heere doet haar erkennen wie Hij is.
Deze aanspreking is persoonlijk, intiem en krachtig. Ze herinnert aan Jezus’ woorden: “De herder roept zijn schapen bij hun naam” (Johannes 10:3). Maria hoort niet zomaar een naam, maar haar naam, uit de mond van haar Meester. De stem die haar eens riep uit de duisternis van haar oude leven. “Maria.” Toen wist zij wie Hij was. Zo roept Hij nog mensen, bij hun naam. Niet met harde stem, maar vanbinnen, in het hart. Heeft Hij ook u geroepen? Niet zomaar, maar zo dat u Hem ging kennen en liefhebben?
Maria antwoordt direct: “Rabboeni.” Johannes legt uit dat dit “Meester” betekent. Het is een woord van herkenning, eerbied en overgave. In dat ene woord erkent zij Hem opnieuw als haar Meester en stelt zich onder Zijn leiding. Aanvankelijk herkent zij Hem niet aan zijn uiterlijk en daarom openbaart Christus Zich door haar persoonlijk aan te spreken. Wie zo geroepen wordt, leert Hem kennen, liefhebben en volgen. In deze ontmoeting komen verdriet, zoeken, roeping, herkenning en toewijding samen. Maria is de eerste die de opgestane Heere ontmoet en Zijn stem brengt haar tot geloof en verwondering.
Kent u dat moment, dat alles stilvalt en u Hem als Meester herkent? Laat het zoeken niet rusten, totdat u mag zeggen: “Mijn Heere en mijn Meester."
Maria werd niet afgewezen, maar gezonden. Zo werkt de Heere nog: wie Hem in waarheid ontmoet, blijft niet staan bij zichzelf, maar wordt getuige van wat hij gezien en gehoord heeft. Niet uit verdienste, maar uit genade.
Heeft u Hem ontmoet? Dan blijft het niet stil. Dan wordt het: “Ik heb de Heere gezien!” En dan krijgt ook u de Goede Boodschap mee, voor anderen, maar allereerst voor uw eigen hart.