024 RIC Bijbelse Artikelen - De weg tot vreugde in God
024 RIC- Bijbelse Artikelen De weg tot vreugde in God 04-04-2025
Psalm 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend, mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal mijn overtredingen belijden voor de HEERE. En Ú vergaf mijn ongerechtigheid, mijn zonde. Sela
Lieve lezer,
Er is een werkelijkheid die alle mensen aangaat, ongeacht afkomst, overtuiging of positie: ‘Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus’ (Romeinen 3:23-24). Dat is de kern van het Evangelie. De staat van de mens wordt hier duidelijk gemaakt door Paulus, en ook door David in Psalm 32. Het is een spiegel. Diep vanbinnen weet ieder mens: er is grote schuld. Niet alleen tegenover anderen, maar vooral tegenover God.
Toch probeert de mens van nature die schuld te verbergen. Door drukte, door goeddoen, of door het simpelweg te negeren. Maar Psalm 32 laat zien dat dit zwijgen geen rust brengt. David beschrijft hoe zijn lichaam eronder leed toen hij zijn zonden verborg. Het knaagt, het verteert, het droogt de ziel uit.
Maar hij toont ook de andere weg: ‘Ik zei: ik zal mijn overtredingen belijden aan de HEERE. En Ú vergaf de ongerechtigheid van mijn zonde.’ Dat is de weg tot vergeving. Niet door eigen prestatie, maar door belijdenis en de vrije genade van God. Daarom is deze psalm ook een oproep aan ieder mens: vlucht tot de HEERE, nu Hij te vinden is. Verberg je niet langer, maar laat je omringen door Zijn goedertierenheid.
Psalm 32 is een onderwijzing. Het is leerzaam wat ons hier wordt verteld door David, ingegeven door de Geest. De psalmist begint de psalm met: ‘Welzalig is hij van wie de overtreding vergeven, van wie de zonde bedekt is.’ Het woord ‘welzalig’ in de Hebreeuwse grondtekst betekent ‘gelukkig’. Het verwijst in de Bijbel vaak naar de vreugde en vrede die voortkomen uit een juiste relatie met God. Maar David heeft ook andere tijden meegemaakt, zoals hij beschrijft in Psalm 32:3-4: ‘Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, onder mijn jammerklachten, de hele dag. Want dag en nacht drukte Uw hand zwaar op mij, mijn levensvocht veranderde in een zomerse droogte.’
Toen ik zweeg: Dat is de taal van een ziel die zich afsluit voor God. Niet omdat God ver weg is, maar omdat het hart weigert te belijden. De last van zonde wordt dan geen theorie, maar een werkelijkheid die door merg en been gaat. Mijn beenderen teerden weg, zegt David, want de vreugde van gemeenschap met God ontbrak. De stilte werd geen rust, maar gekreun, de hele dag lang. Wat een barmhartigheid dat David verder kan getuigen: ‘Ik maakte U mijn zonde bekend… en Ú vergaf de ongerechtigheid van mijn zonde.’ Wat een genade als Gods hand die eerst drukt, daarna geneest.
Toen erkende David zijn zonde tegenover de HEERE. Dat was het keerpunt. Geen verbergen meer en geen stilzwijgen, maar een openlijke erkenning van schuld. Hij verborg zijn ongerechtigheid niet, wetend dat niets voor de HEERE verborgen is. Hij zei: ‘Ik zal mijn overtredingen aan de HEERE belijden.’ De HEERE vergaf. Niet zonder offer, maar op grond van het beloofde Lam, dat de zonde der wereld zou wegnemen. Davids vergeving was geen lichtvaardige zaak, maar rustte profetisch op het bloed van Christus. Wat een troost ligt er in Davids getuigenis: wie belijdt vindt genade, vanwege Hem.
David roept ieder godvrezend mens op om nu tot de HEERE te bidden, juist nu Hij Zich laat vinden. In tijden van nood blijkt Hij een veilige schuilplaats. Niet een plek, maar een Persoon. Davids belijdenis brengt hem onder de bescherming van Gods genade. Waar schuld drukte, klinkt nu lof.
Na vergeving volgt leiding. God belooft: ‘Ik zal u onderwijzen.’ Hij is geen verre leermeester, maar een nabije Herder. Zijn volk wordt niet geleid als lastdieren onder dwang, maar als kinderen in vrijheid, door liefde getrokken.
Tegenover de smarten van wie God verlaten, staat de omarming van wie op Hem vertrouwen. Gods goedertierenheid is geen theorie, maar een levende werkelijkheid. Daarom eindigt David met vreugde. De last is weg, de zonde bedekt, en het hart mag zingen. Niet vanwege ons, maar vanwege Hem.
Wat een diepe troost ligt er in deze psalm. Vergeving is niet slechts het wegnemen van schuld, maar het herstel van gemeenschap met God. De stilte van een gebonden geweten wordt vervangen door de lofzang van een bevrijd hart. David bleef niet hangen in zijn falen, maar vond in Gods trouw een nieuwe weg, een weg van genade, van onderwijs en van vreugde.
We zien hier iets van Gods hart. Hij is niet op zoek naar uiterlijke vormen, maar naar waarheid in het binnenste. Hij wil geen gedwongen gehoorzaamheid, maar een gewillig hart. Zijn leiding is geen last, maar een voorrecht. Juist wie zijn zonde erkent, wordt niet afgewezen, maar genadig aangenomen.
Zijn genade brengt niet alleen rust voor het geweten, maar ook vreugde in het hart. Laat jouw leven een lofzang zijn omdat Hij vergeeft. Zonde erkennen en belijden is de weg naar vreugde in God.